Hoewel Gouda de pijpenstad bij uitstek van Nederland wordt genoemd, kent ook de provincie Limburg een lange traditie op het gebied van de fabricage van aarden pijpen. Dat zijn de witgebakken pijpen van keramiek waaruit vroeger gerookt werd. Ze werden gemaakt van klei en gebakken in keramiekovens. De oudste kleipijpen dateren uit de 17de eeuw. Ze waren vrij kwetsbaar waardoor hun gebruiksduur meestal kort was.
Vanaf het midden van de 19de eeuw werden de aarden pijpen opgevolgd door exemplaren van bruyere-hout. De firma Trumm & Bergmanns uit Weert was een van de bekendste producenten van pijpen in Zuid-Nederland. Bij de Biesterbrug staat nog altijd de uit 1856 daterende bakoven uit die fabriek. Ook Nederweert had een pijpenfabriek. De uit Maaseik afkomstige Bernard Stalenberg vestigde zich in 1841 in de Kerkstraat. Wegens problemen met de brandveiligheid en gedoe met omwonenden moest Stalenberg in 1842 verhuizen. Aan de Bosserstraat, bij de boerderij van de weduwe Konings, vond de ondernemer een terrein dat aan alle eisen voldeed. Het gemeentebestuur was zeer tevreden met de verhuizing en schreef: “(aangezien) deszelfs oven geheel midden in het veld en in geene nabijheid van gebouwen staat”. Alle in Nederland vervaardigde pijpen moesten in de zogenaamde hiel worden voorzien van een stempel dat de initialen van de maker droeg en waaraan de maker herkend kon worden. Het fabrieksstempel van Stalenberg bestond uit de letters KS. Enkele tijdens archeologisch onderzoek in Nederweert gevonden witte stenen pijpenkopjes zijn van dat merkteken voorzien. Ze herinneren aan een korte maar intensieve fabricageperiode van stenen pijpen, die duurde van 1841 tot 1852.
Een merkwaardig voorval dat met een pijp plaatsvond in Nederweert wordt beschreven in de Tilburgsche Courant van 26 januari 1896. Hoofdpersoon is een zekere C. (vermoedelijk Coumans) en het beschrevene lijkt zich af te spelen in de Brugstraat. Hij was op een vrijdagavond op bezoek gegaan bij zijn buurman. Die had op de stoep voor zijn huis een stapel planken opgeslagen. “C.” had dat niet in de gaten toen hij laat in de avond huiswaarts keerde. Hij struikelde over de planken en kwam met zijn gezicht op de straatstenen terecht. Hij liep bloederige verwondingen op maar het ergste was dat het aarden pijpje, dat hij in zijn mond had, afbrak. Door de klap bleef het steelgedeelte vastzitten in zijn keelgat en het had niet veel gescheeld of hij was gestikt. Onmiddellijk werd geneeskundige hulp ingeroepen en na langdurige pogingen slaagde de dokter erin om de afgebroken pijpensteel de slokdarm in te duwen. Na een paar flinke slikbewegingen door het slachtoffer moest het restant van de rookpijp verder op natuurlijke wijze het lichaam verlaten. In een naschrift vermeldt de correspondent van de krant dat de patiënt zich naar omstandigheden wel voelde en geen last had van het vreemdsoortige voorwerp dat hij in had moeten slikken. “Een ongeluk ligt toch maar in een klein hoekje”, sloot de schrijver van het artikel af.
Alfons Bruekers
Kijk HIER voor alle berichten over het Nederweerts Verleden
Website: Nederweerts Verleden | Twitter @SGNederweert | © Nederweerts Verleden
Er zijn nog geen reacties geplaatst