De Corona-infectie of Covid-19-epidemie heeft de wereld in zijn greep en houdt ons zowel letterlijk als figuurlijk van de straat. Als het gaat om besmettelijke ziekten hebben onze voorouders trouwens al heel wat voor hun kiezen gehad. In deze miniserie nemen we u mee in de geschiedenis van pest, diarree en griep in Nederweert. Het wordt geen bijzonder vrolijk verhaal en hopelijk herhaalt de geschiedenis zich niet. Deze week de derde aflevering, verzorgd door de Stichting Geschiedschrijving Nederweert.
Op het einde van de achttiende eeuw beschikte Nederweert al over permanent gestationeerde huisartsen. ‘Chirurgeijn’ Hubertus Hobus was in 1769 in functie getreden en was werkzaam tot 1807. In zijn geneeskundige carrière maakte hij twee grote dysenterie-epidemieën mee, die van 1779 en 1804. Behalve constante medische aandacht was er in die tijd ook een ontluikend besef van hygiëne en adequate voorzorgsmaatregelen. Zoals in de tweede week van september 1779, toen de dysenterie opnieuw zijn intrede deed in Nederweert, binnengebracht uit de omstreken. Dysenterie is een door baccillen veroorzaakte ontsteking van de dikke darm. De symptomen zijn bloed in de ontlasting, buikkrampen en aanhoudende diarree. Vaak met de dood tot gevolg.
Het gemeentebestuur van Nederweert schoot meteen in actie. De oorzaak van de ziekte werd geweten aan het eten van wittekool en van noten, die als de verspreider van de epidemie werden gezien. Dus werd er een verbod op de invoer hiervan ingesteld. Het kwam verder tot wat we in de huidige tijd een ‘lock down’ zouden noemen. Alle verkeer met omliggende gemeenten waar de ziekte heerste werd verboden en alleen met ontheffing van het gemeentebestuur mochten daar contacten mee zijn. Zodra iemand ook maar enig kenmerk van de ziekte vertoonde, moest hij of zij verplicht in zijn huis blijven tot men volledig genezen was. De noodzakelijke middelen voor het levensonderhoud zouden dan als service zolang thuis bezorgd worden. Streng verboden werd het aan zieken om naar de kerk te gaan en elkaar zo te besmetten. Armlastige ziekten zouden de kosten van doktershulp en medicijnen door de gemeente vergoed krijgen. Het werd absoluut verboden aan eenieder om naast de kant van de straat zijn of haar behoefte te doen. Overtreding werd bestraft met een boete van een dukaat. En als kinderen het straatpoepverbod overtraden dan moesten de ouders in hun plaats de boete betalen.
Infecterende dampen
Ondanks alle voorzorgsmaatregelen kon niet voorkomen worden dat de ziekte van 1779 op een afgrijselijke manier huis hield in Nederweert. De eerste ziektegevallen waren in Nederweert-Eind in begin oktober van dat jaar. Van daaruit verspreidde het virus zich vliegensvlug naar Staat en de dorpskern, waarna het huishield in Boeket. Aanvankelijk bleven buurtschappen als Smisserstraat, Strateris, Schoor en Rosveld gespaard, maar die moesten er ook heel snel aan geloven. Pas medio november was de epidemie uitgewoed. Alleen de Bosserstraat, Uliker en Kreijel lijken gevrijwaard te zijn van het virus. Omdat er dagen waren geweest dat er vijf of zes doden tegelijk waren te betreuren, kwamen de begrafenissen in het gedrang. De Nederweerter gemeentebestuurders verordonneerden dat de doden zo snel mogelijk begraven moesten worden, liefst nog dezelfde avond en anders uiterlijk de vroege ochtend die volgde op het overlijden. Uitvaartplechtigheden en begrafenisbijeenkomsten werden strikt verboden. Zelfs het luiden van de klokken ‘ofte iets dergelijcke onnoodigheijt’ werd taboe verklaard. Doden moesten meer dan zes voet diep worden begraven. Graven van besmette inwoners mochten tien jaar lang niet voor andere begravingen worden benut omdat anders ‘infecteerende dampen’ zouden kunnen vrijkomen.
Het totaal aantal sterfgevallen ten gevolge van de epidemie, zo’n zestig, viel ten opzichte van vorige epidemieën nog mee. Voor een deel zal dat met de rigoreuze maatregelen te maken hebben gehad, al was de aan wittekool en noten gewijde oorzaak natuurlijk een broodje-aapverhaal. Maar met maatregelen als een reis- en contactverbod en afstand houden was natuurlijk wel de basis gelegd voor de aanpak uit het Corona-tijperk.
Precies 25 jaar later, we schrijven inmiddels 1804, was het opnieuw raak in Nederweert. Van januari tot mei heerste een dysenterie-epidemie die ditmaal tussen de 80 en 90 inwoners het leven kostte. Nu mocht wel gebeierd worden en de doodsklokken sloegen volgens oorgetuigen aan één stuk. Omdat het kerkhof overvol was werden massagraven aangelegd. Zo was er een grafkuil tussen de kerk en het bekende Pand Siem (Kerkstraat 56). Zij aan zij werden hier de slachtoffers van de epidemie begraven. Die plek zou lang blijven voortleven in de herinnering van onze voorouders. Want nog lang gold in Nederweert de zegswijze als iemand onverwacht gestorven was: ‘Hae ligktj aan Dieles keldergaater’. Met ‘Diel’ wordt een bewoner van ‘Siem’ bedoeld. En de ‘keldergaater’ zijn er nog steeds. Wie tussen de kerk en het huis het steegje in loopt ziet net boven het maaiveld drie oude keldergaten. Dat zijn ‘Dieles keldergaater’ en als je daar ligt dan is het dus niet goed met je afgelopen.
De cholera van 1865-1866
De langzaam voortschrijdende inzichten in de medische zorg en persoonlijke hygiëne konden niet voorkomen dat het in de jaren 1865 en 1866 wéér raak was. Er was toen in heel Nederland een cholera-epidemie. Cholera wordt veroorzaakt door een bacterie in vervuild water. Alleen al in Amsterdam waren er in die jaren 21.000 slachtoffers die ‘de klere kregen’ vanwege besmetting door het halen van drinkwater uit de vervuilde grachten. Daar danken we het scheldwoord ‘klerelijers’ nog aan. Ook Nederweert had zijn deel in de cholera-epidemie waardoor tussen januari 1865 en de zomer van 1866 ongeveer 70 mensen stierven. Die ziekte werd bevorderd door het smerige water van de Weerterbeek, die over de volle lengte van de Kerkstraat, vóór de huizen aan de westzijde stroomde. De bierbrouwers in de Kerkstraat haalden hun brouwwater uit die beek, die tegelijkertijd als open riool diende. Het gemeentebestuur legde op zich wel een relatie tussen de beek en de cholera-epidemie en kwam met een vernuftige oplossing. De beek in de Kerkstraat moest worden gedempt. Maar omdat er nog steeds water nodig was, zou de beek in plaats van vóór nu áchter de huizen worden gelegd, dwars door de tuinen. Aldus geschiedde in 1867. Met deze omleiding van het (water-)verkeer in de Kerkstraat dacht men het besmettingsprobleem opgelost te hebben. Niet in de gaten hebbende dat bacteriën, baccillen en virussen, net als sommige Nederweertenaren trouwens, zich niet veel aantrekken van verkeersregels in de Kerkstraat.
Alfons Bruekers
Vlak voor de keldergaten van pand Siem bevindt zich het massagraf van de slachtoffers van de epidemie van 1804.
Verloop van de epidemie van 1779. De piek lag in de week van 17 oktober, met 18 overledenen.
Er zijn nog geen reacties geplaatst