Heerschappen, meneren en excellenties, dit waren ooit de meest gebruikte voornaamwoorden voor politici. Het waren vaak halfkale mannen met buikjes die bol stonden van de Cointreau of cognac die waggelend van vergadering naar vergadering gingen. In de volksmond vaak bestempeld als bureaucraten of hoogopgeleide speknekken. Er heerste nogal een kloof tussen het normale voetvolk en de volksvertegenwoordigers. Tot op heden, waar politieke debatten ongeveer dezelfde allure hebben als kooigevechten.
Niet alleen in Nederweert, Limburg of Nederland wint het volume van de tekst het van de inhoud. Zelfs in het groteske Amerika weet één oranje gespoten toupet-debiel een heel volk te overtuigen van zijn hallucinaties. Donald Trump begrijpt net als Geert Wilders en Gerard Joling dat het niet uitmaakt wát je zingt, als het maar hard genoeg is. Daarom vinden de tenenkrommende teksten van deze drie kunstmatige kapsels zoveel aanhang en aanspraak, hun populaire populisme is namelijk dé boodschap waarop de politiek onwetenden al zo lang wachtten.
De oude vorm van politiek bedrijven is uitgestorven; elkaar aanspreken met ‘meneer’, ‘u’ of ‘gij huichelachtig individu’ heeft permanent plaats gemaakt voor tutoyerende aanspreekvormen als ‘ey’, ‘jij’ of ‘liegende pisvlek’. Prevelende mannen met schoongestreken stropdassen die thuis nooit iets te vertellen hadden, hebben dat in de politieke arena ook niet meer. Ze komen namelijk niet meer over de stormram-tactiek heen die de tegenstanders gebruiken.
Het is de grootste handicap die je heden ten dage bij je kunt dragen als politicus: strikte fatsoensnormen in combinatie met eloquent taalgebruik; niet meer van deze tijd. Tegenwoordig maakt het niet meer uit wat je zegt, maar meer hóe je ‘t zegt. En als je daarbij te weinig schuttingtaal gebruikt, kun je gewoon opflikkeren.
1 Reactie
Heeft te maken met vertrouwen jongen.