Een groepje vrouwen uit Ospeldijk in 1936 met de paardentaxi op de terugweg van de kerk van Ospel. Archief SGN.
Dit kerstverhaal uit 1911 is geput uit de memoires van Frans Smits (1898-1987), voormalige zaakvoerder van veenderij Maatschappij Griendtsveen. Hij woonde een tijdlang in De Moost, een turfwinnerskolonie in de Groote Peel, ten noorden van Ospel.
De eerste romantische Kerstmis in mijn leven maakte ik mee in 1911. We woonden in de Moost, de peelkolonie die bij de parochie Ospel hoorde. Als jongen van amper 13 jaar ging ik die nacht mee naar de kerstmis. Het vroor die nacht licht en er stond geen wind. Een dun laagje sneeuw bedekte de velden. De voorbereidingen voor de tocht begonnen al vlak na de middag. We moesten warm gekleed zijn, niet zozeer voor de tocht zelf als wel voor het twee uur durende verblijf in de steenkoude en vochtige kerk van Ospel. De mensen van De Moost gingen vroeg naar bed, want de voettocht naar de kerstmis zou om drie uur ’s morgens beginnen.
Reuselvet
We kregen allen twee paar sokken aan en verder hoge, vetleren schoenen die nog eens met reuselvet werden ingesmeerd tegen vocht. We trokken de schoenen vooraf even aan om te kijken of ze inderdaad waterdicht waren. We testten ze in een kom met water. Vervolgens kregen we een warme wollen trui aan, een dikke duffel en een lange wollen das. Om ruim drie uur in de donkerte waren de eerste stappen te horen op de stalen plaat boven de zinkput voor ons huis. In totaal liepen zo’n 15 man mee. Omdat ze warmer waren dan schoenen, liepen de meesten op klompen met daarin stro en voorzien van duffels.
Zwijgzaam
De nacht was helder door de vele sterren en de maan was niet te zien. Ook was het uitermate rustig, alleen de vrouwen hoorde je af en toe de kinderen aansporen om bij te blijven en in de rij te lopen. Wij zelf liepen ongeveer in het midden en konden goed bijhouden. In het begin ging het over de Hoebenbaan. Als een getrainde rij soldaten schoof de stoet door de sneeuw met aan de westkant niets dan donkere kuilen en een uitgebaggerd ven, dat bekend stond als de Zeven Moeren. De sneeuw knarste voortdurend onder onze schoenen. Na een half uur lopen kwamen we bij de zandrug op de zuidelijke Peelrand en zagen we de eerste boerderijtjes liggen. Onder andere het stulpje van Pieter Koben Jan en zijn zuster Greet, die zich beiden aansloten bij onze stoet en voorzien waren van een stallantaarn. Omdat het kerstnacht was zeiden ze niets, hoewel ze ons goed kenden. Zwijgzaam ging het verder. Bij Anna Mijen Driek kregen we weer aansluiting van enkele bewoners. De stoet werd alsmaar langer.
Enorme theemutsen
Het ging nu naar de molen. De kerk van Ospel kwam al een beetje in zicht. Voordat de stoet bij de kerk aankwam, gebeurde nog iets opvallends. De twee vrouwen voor ons verlieten de rij en begaven zich naar de oostkant van de weg. Daar zakten ze door de knieën en bleven als enorme theemutsen daar even zitten. Slechts voor kort, waarna weer achteraan werd aangesloten. Ook een aantal andere vrouwen deed daarop hetzelfde en plotseling zagen we een hele reeks donkere hopen gehurkt zitten aan de kant van de weg. Snel en zonder een woord te spreken gingen ook zij daarna weer achter aan de groep door naar de kerk. Voor de mannen was er ook zo’n sanitaire stop. Ook zij stapten op een gegeven moment uit de rij. Niet naar het oosten zoals de vrouwen, maar in westelijke richting. Dat had niets met fatsoen te maken, maar puur met de wens om met de rug naar de oostenwind te staan. Dat was hen -en ook ons als kind aangeleerd. Je moest nooit op de wind gaan staan, want dan kon je immers blaasontsteking oplopen. Na deze stop moesten ze wel even rennen om weer achter aan de stoet aan te kunnen sluiten.
Manchesterpakken
Bij de kerk aangekomen , werden de klompen en schoenen op het rooster voor de kerk van sneeuw ontdaan. De stallantaarns werden gedoofd en onder de toren gezet. In de kerk had eenieder zijn stek gauw gevonden. We waren een kwartier voor tijd in de kerk en er was nog volop plaats. Staanplaatsen wel te verstaan, want zitplaatsen hadden de mensen uit de Moost niet. Omdat ze altijd staande werkten in de turf, was het staan in de kerk voor hen geen probleem. Het liefst stonden ze achter in de kerk. Ze hadden er geen behoefte aan om gezien te worden. Dit in tegenstelling tot de hooghartige zonen van de rijke boeren, die met hun manchesterpakken en parelmoeren knopen lieten blijken meer te zijn dan de arme peelwerkers. Toen de kerk vol was, stopte het beieren van de klokken en zette het orgel het prachtige ‘Stille Nacht’ in. De kerk was mooi versierd en voor het Sint Jozefaltaar stond de kribbe. De pontificale mis begon met het klingelen van de zesdelige misdienaarschel, waarna vier misdienaars, de pastoor, kapelaan Greymans en de pater volgden. De stoet stelde zich op voor het altaar, waarna de pastoor met zijn kwast de hele gemeenschap besprenkelde.
Nabuurten
Het was een prachtige vierstemmige mis, die ik van nabij mocht meemaken omdat ik op het koor mocht staan vanwege mijn zanglessen bij meester Hermans. Na afloop van de indrukwekkende, maar veel te lange mis was de kerk zó leeg. We maakten onze lampen weer aan en de groep formeerde zich weer voor de verre terugreis. Niet allen gingen mee terug. Sommigen bleven nabuurten bij de kerk met familie of kennissen. Het was inmiddels half zeven en het begon al een beetje te schemeren. In de buurt van de molen konden we het niet nalaten om even te kijken waar de theemutsen hadden gezeten. Langs de boerderijen trokken we wederom de Peel in. Thuis gekomen wachtte ons een eenvoudige pannenkoek met spek en geitenmelk. Mijn moeder had de keuken heerlijk warmgestookt. Hoewel we later nog vaker zo’n kerstvaart zouden meemaken, was deze toch de mooiste die ik heb meegemaakt, met zijn sneeuw, stilte en pijnlijke kou.
Door: Alfons Bruekers
Bewerking van: Frans Smits, Mijn leven in de Peel (red. Jos Pouls), Heemkundevereniging Medelo (Meijel 1987).
Het beladen van een turfschip in de Peel. Op de achtergrond de huizen van de kolonie De Moost. Foto collectie Kluijtmans.
Er zijn nog geen reacties geplaatst